Numbers 4

1En de Heere sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende: 2Neemt op de som der zonen van Kohath, uit het midden der zonen van Levi, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen.
 som der zonen van Kahath, Hebreeuws, het hoofd. Zie boven, Num 1:2.
3Van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud; al wie tot dezen strijd inkomt, om het werk in de tent der samenkomst te doen.
 Van dertig jaren oud en daarboven, Hebreeuws, van een zoon van dertig jaar. Alzo in het volgende. Zie boven, Num 3:15.
,
 dezen Versta, een heiligen en kerkelijken strijd, waarin men den dienst des tabernakels naar de gestelde orde moest waarnemen. Gelijk de soldaten in den krijgshandel elk hun last naar orde moesten uitrichten, alzo wordt de kerkedienst een strijd of krijg genaamd, vs.3, en onder, vs.23, 30, 35, en Num 8:24, omdat de bedienaars derzelve goede orde moesten houden, om geduriglijk te werken, te waken en te strijden tegen de vijanden van de zaligheid der mensen. Zie 1Co 9:7; 2Co 10:3; 1Ti 1:18; 2Ti 2:3,4.
,
 strijd inkomt, Anders, heir, heirschaar. Alzo in het volgende, vs.30, 43.
4Dit zal de dienst zijn der zonen van Kohath, in de tent der samenkomst, te weten de heiligheid der heiligheden.
 heiligheid der heiligheden Versta hierdoor de ark des verbonds, de tafel tot de toonbroden, den kandelaar, het reukaltaar, de vaten en het gereedschap des heiligdoms en het brandofferaltaar. Van welke stukken hier tevoren, Num 3:31, iets gezegd is, maar nu breder verklaring wordt gedaan. Deze dingen moesten door de Kohathieten in het verreizen gedragen worden. Zie onder, vs.15.
5In het optrekken des legers, zo zullen Aäron en zijn zonen komen, en den voorhang des deksels afnemen, en zullen daarmede de ark der getuigenis bedekken.
 voorhang des deksels Zie Exo 26:31-33; Lev 4:6, en Heb 9:3, waar hij genoemd wordt de tweede voorhang.
6En zij zullen een deksel van dassenvellen daarop leggen, en een geheel kleed van hemelsblauw daar bovenop uitspreiden; en zij zullen derzelver handbomen aanleggen.
 dassenvellen Zie van dezen Exo 25:5.
,
 aanleggen Dat is, recht toeschikken en passen, opdat zij bekwamelijk gedragen mochten worden, want de handbomen moesten altijd in de ringen der ark blijven, Exo 25:15. Vergelijk 1Ki 8:8.
7Zij zullen ook op de toontafel een kleed van hemelsblauw uitspreiden, en zullen daarop zetten de schotels, en de reukschalen, en de kroezen, en de dekschotels; ook zal het gedurig brood daarop zijn.
 toontafel Hebreeuws, de tafel der aangezichten; te weten, de broden der aangezichten; anders genoemd toonbroden, die op deze tafel lagen. Zij worden zo geheten omdat zij altijd op deze tafel voor het aangezicht des Heeren als tentoongesteld werden, en van hier is de naam toontafel
,
 schotels, In welke de toonbroden gelegd werden, [zie van deze Exo 25:29 ] , en bleven daar de gehele week, totdat wederom andere nieuwe gemaakt en in de plaats der oude gelegd werden; Lev 24:8.
,
 reukschalen, Welke met reukwerk boven op de toonbroden gesteld werden; Lev 24:7.
,
 kroezen, Waaruit gesprengd en geschonken werd. Anders, bezems, waarmede de tafel afgeveegd en gereinigd werd.
,
 dekschotels; Hebreeuws, de schotels der bedekking; waarmede de toonbroden bedekt werden. Deze waren twaalf, naar het getal van de toonbroden. Zie Exo 25:29. Anders, de schotels der besprenging
,
 gedurig brood daarop zijn Versta, de twaalf toonbroden, die op elken sabbatdag vernieuwd moesten worden; Lev 24:8.
8Daarna zullen zij een scharlaken kleed daarover uitspreiden, en zullen dat met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen derzelver handbomen aanleggen. 9Dan zullen zij een kleed van hemelsblauw nemen, en bedekken den kandelaar des luchters, en zijn lampen, en zijn snuiters, en zijn blusvaten, en al zijn olievaten, met welke zij aan denzelven dienen.
 met welke zij Zie van dit gereedschap tot den kandelaar en de lampen Exo 25:38, en Exo 35:14.
,
 denzelven dienen Te weten, den kandelaar.
10Zij zullen ook denzelven, en al zijn gereedschap, in een deksel van dassenvellen doen, en zullen hem op den draagboom leggen.
 op den draagboom leggen Versta, een instrument van stokken, waaraan iets gehangen werd, om van de ene plaats naar de andere verdragen te worden. Vergelijk onder, vs.12, en Num 13:23. Anders, planken, of draagburriën.
11En over het gouden altaar zullen zij een kleed van hemelsblauw uitspreiden, en zullen dat met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen deszelfs handbomen aanleggen.
 gouden altaar Versta, het reukaltaar, dat in het heilige stond en met goud overtrokken was. Zie Exo 30:3,4.
12Zij zullen ook nemen alle gereedschap van den dienst, met hetwelk zij in het heiligdom dienen, en zullen het leggen in een kleed van hemelsblauw, en zullen hetzelve met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen het op den draagboom leggen.
 gereedschap van den dienst, Versta hierdoor, alle heilige klederen, met welke de priesters hun dienst doen moesten. Van welke zie Exo 31:10, en Exo 35:19, en Exo 39:1, Exo 39:41, waar zij ook klederen van den dienst genoemd worden. Hieronder begrijpen ook enigen allerlei vaten en diensttuig van den tabernakel. Van welke zie Exo 25:29, en Exo 27:3; 2Ki 15:14-15.
13En zij zullen de as van het altaar vegen, en zij zullen daarover een kleed van purper uitspreiden.
 van het altaar vegen, Te weten, van het altaar des brandoffers.
14En zij zullen daarop leggen al zijn gereedschap, waarmede zij aan hetzelve dienen, de koolpannen, de krauwelen, en de schoffelen, en de sprengbekkens, al het gereedschap des altaars; en zij zullen daarover een deksel van dassenvellen uitspreiden, en zullen deszelfs handbomen aanleggen.
 zijn gereedschap, Zie van dit Exo 27:3, enz.
15Als nu Aäron en zijn zonen, het dekken van het heiligdom, en van alle gereedschap des heiligdoms, in het optrekken des legers, zullen voleind hebben, zo zullen daarna de zonen van Kohath komen om te dragen; maar zij zullen dat heilige niet aanroeren, dat zij niet sterven. Dit is de last der zonen van Kohath, in de tent der samenkomst.
 de zonen van Kahath Naderhand hebben de priesters, vermenigvuldigd zijnde, deze dingen ook gedragen. Zie Deu 31:9; Jos 3:6, en Jos 8:33; 1Sa 4:4; 1Ch 15:11-12. Hoewel het schijnt dat de Levieten niet geheel uitgesloten waren; 2Ch 5:5.
,
 om te dragen; Te weten, op hun eigen schouders. Zie onder, Num 7:9, en niet op wagens; welke orde de Israëlieten niet onderhouden hebben; 2Sa 6:3, 2Sa 6:6-7; 1Ch 13:7, en 1Ch 15:12-15.
,
 niet aanroeren, Zie onder, vs.20.
,
 dat zij niet sterven Zie 1Sa 6:19 welke straf den Bethsemieten wedervaren is, omdat zij in de ark des Heeren gezien hadden, en 2Sa 6:6-7, wat Uzza overkomen is, toen hij de ark des Heeren aanroerde.
,
 last der zonen van Kahath, Dat is, hetgeen zij bezorgen en dragen moesten.
16Het opzicht nu van Eleazar, den zoon van Aäron, den priester, zal zijn over de olie des luchters, en het reukwerk der welriekende specerijen, en het gedurig spijsoffer, en de zalfolie; het opzicht des gansen tabernakels, en alles wat daarin is, aan het heiligdom en aan zijn gereedschap.
 gedurig spijsoffer, Hetwelk iederen morgen en avond geofferd werd. Zie hiervan Exo 29:38-39.
17En de Heere sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende: 18Gij zult den stam van de geslachten der Kohathieten niet laten uitgeroeid worden, uit het midden der Levieten;
 laten uitgeroeid worden, Te weten, door mijn rechtvaardige straf, wanneer gij door onachtzaamheid en zorgeloosheid oorzaak zoudt zijn, dat de heilige dingen zouden ontdekt bevonden worden van de Kohathieten, die dezelve alzo ziende en aanroerende, door de hand des HEEREN zouden sterven.
19Maar dit zult gij hun doen, opdat zij leven en niet sterven, als zij tot de heiligheid der heiligheden toetreden zullen: Aäron en zijn zonen zullen komen, en stellen hen een ieder over zijn dienst en aan zijn last.
 stellen hen Te weten, ieder hunner aanwijzende en verordinerende wat hij dragen moest.
,
 een ieder over zijn dienst Hebreeuws, man man; alzo onder, vs.49. Zie Lev 15:2.
20Doch zij zullen niet inkomen om te zien, als men het heiligdom inwindt, opdat zij niet sterven.
 opdat zij niet sterven Gelijk in een ander geval twee zonen van Aäron, Nadab en Abihu, wedervaren was, Lev 10:1, en in een ander, Korach met zijn rot, onder, Num 16:32-33, enz.
21En de Heere sprak tot Mozes, zeggende: 22Neem ook op de som der zonen van Gerson, naar het huis hunner vaderen, naar hun geslachten. 23Gij zult hen tellen van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkomt om den strijd te strijden, opdat hij den dienst bediene in de tent der samenkomst.
 van dertig jaren oud en daarboven, Hebreeuws, van een zoon van dertig jaar; zo in het volgende; zie ook van deze telling boven, Num 3:15.
,
 om den strijd te strijden, Zie boven, de aantekeningen vs.3. Anders, om in de heirscharen te verzamelen. Vergelijk Exo 38:8.
24Dit zal zijn de dienst der geslachten van de Gersonieten, in het dienen en in den last.
 last Zie boven, vs.15.
25Zij zullen dan dragen de gordijnen des tabernakels, en de tent der samenkomst; te weten haar deksel, en het dassendeksel, dat er bovenop is, en het deksel der deur van de tent der samenkomst,
 tent der samenkomst; Versta, de gordijnen, die van geitenhaar gemaakt waren en de gehele tent bedekten. Want haar berderen en pilaren, enz. moesten de Merarieten dragen, onder, vs.31.
,
 dassendeksel, Hebreeuws, het deksel van den das; dat is, der dassenvellen.
,
 deksel der deur Versta, het tapijt of behangsel, hetwelk hing aan de deur des tabernakels, tussen den voorhof en het heilige.
26En de behangselen des voorhofs, en het deksel der deur van de poort des voorhofs, hetwelk is bij den tabernakel en bij het altaar rondom; en hun zelen, en al het gereedschap van hun dienst, mitsgaders al wat daarvoor bereid wordt, opdat zij dienen. 27De gehele dienst van de zonen der Gersonieten, in al hun last, en in al hun dienst, zal zijn naar het bevel van Aäron en van zijn zonen; en gijlieden zult hun ter bewaring al hun last bevelen.
 het bevel van Aäron en van zijn zonen; Hebreeuws, de mond. Zie Gen 41:40; alzo hieronder, vs.37, 41, 45, 49.
28Dit is de dienst van de geslachten der zonen van de Gersonieten, in de tent der samenkomst; en hun wacht zal zijn onder de hand van Ithamar, den zoon van Aäron, den priester.
 wacht zal zijn Dat is, hun ambt en bediening, waarop zij wel achtgeven moeten, ten einde zij alle delen daarvan getrouwelijk uitvoeren.
,
 onder de hand van Ithamar, Dat is, onder het beleid, opzicht en de regering van Ithamar, welke moest toezien dat een iegelijk zijn ambt recht bediende. Alzo ook onder, vs.33; idem Num 31:49, en Lev 8:36.
29Aangaande de zonen van Merari, die zult gij naar hun geslachten, en naar het huis hunner vaderen tellen. 30Gij zult hen tellen van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkomt tot dezen strijd, om te bedienen den dienst van de tent der samenkomst.
 wie inkomt tot dezen strijd, Zie boven, vs.3.
31Dit zal nu zijn de onderhouding van hun last, naar al hun dienst, in de tent der samenkomst: de berderen des tabernakels, en zijn richelen, en zijn pilaren, en zijn voeten;
 zijn voeten; Te weten, op welke de pilaren stonden, en waren honderd in getal gemaakt, elk van een talent zilvers. Zie Exo 38:27.
32Mitsgaders de pilaren des voorhofs rondom, hun voeten, en hun pennen, en hun zelen, met al hun gereedschap, en met al hun dienst; en het gereedschap van de waarneming van hun last zult gij bij namen tellen.
 zelen, Versta, de koorden van de pilaren des voorhofs. Gelijk de Gersonieten de zelen droegen, en de touwen van de behangselen des voorhofs, en het deksel der deur van de poort des voorhofs. Zie boven, vs.26, en Num 3:26.
,
 bij namen tellen Dat is, gij zult dat stuk voor stuk tellen en overleveren, met een register van hetzelve, opdat niets daarvan verloren worde.
33Dit is de dienst van de geslachten der zonen van Merari, naar hun gansen dienst, in de tent der samenkomst, onder de hand van Ithamar, den zoon van Aäron, den priester. 34Mozes dan en Aäron, en de oversten der vergadering telden de zonen der Kohathieten, naar hun geslachten, en naar het huis hunner vaderen: 35Van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot dezen strijd, tot den dienst in de tent der samenkomst; 36Hun getelden nu waren, naar hun geslachten, twee duizend zevenhonderd en vijftig. 37Dit zijn de getelden van de geslachten der Kohathieten, van al wie in de tent der samenkomst diende, welke Mozes en Aäron geteld hebben, naar het bevel des Heeren, door de hand van Mozes.
 door de hand van Mozes Zie boven, vs.28, en alzo in het volgende.
38Insgelijks de getelden der zonen van Gerson, naar hun geslachten, en naar het huis hunner vaderen; 39Van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot dezen strijd, tot den dienst in de tent der samenkomst; 40Hun getelden waren, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, twee duizend zeshonderd en dertig. 41Dezen zijn de getelden van de geslachten der zonen van Gerson, van al wie in de tent der samenkomst diende, welke Mozes en Aäron telden, naar het bevel des Heeren. 42En de getelden van de geslachten der zonen van Merari, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, 43Van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot dezen strijd, tot den dienst in de tent der samenkomst; 44Hun getelden nu waren, naar hun geslachten, drie duizend en tweehonderd.
 drie duizend en tweehonderd Als men dit 44 vs. vergelijkt met de voorgaande vs.36, 40, dan ziet men dat onder de Levieten, die tot den dienst des tabernakels bekwaam waren, de Merarieten in getal de meesten geweest zijn, hoewel zij de minsten waren in hun algemeen en vol getal. Zie boven de aantekeningen, Num 3:39, hetwelk alzo geschied is door de alwijze voorzichtigheid Gods, omdat de Merarieten de zwaarste lasten te dragen hadden, en daartoe meer sterke en middeljarige mannen behoefden dan de Kohathieten en Gersonieten. Vergelijk boven de aantekeningen Num 3:36.
45Dezen zijn de getelden van de geslachten der zonen van Merari, welke Mozes en Aäron geteld hebben, naar het bevel des Heeren, door de hand van Mozes. 46Al de getelden, welke Mozes en Aäron, en de oversten van Israël geteld hebben van de Levieten, naar hun geslachten, en naar het huis hunner vaderen, 47Van dertig jaren oud en daarboven, tot vijftig jaren oud, al wie inkwam, om den dienst der bediening en den dienst van den last, in de tent der samenkomst, te bedienen;
 om den dienst der bediening Dat is, om dienst en hulp te bewijzen aan de priesters, die den dienst des tabernakels bedienden. Want de gemene Levieten moesten den priesters in hun ambt de hand bieden.
48Hun getelden waren acht duizend vijfhonderd en tachtig. 49Men telde hen, naar het bevel des Heeren, door de hand van Mozes, een ieder naar zijn dienst, en naar zijn last; en zijn getelden waren, die de Heere Mozes geboden had.
 die de HEERE Mozes geboden had Of, gelijk de HEERE Mozes geboden had.
Copyright information for DutSVVA